Werkgever?

Een dominee, wat is dat in godsnaam?

Wie wil er nou nog dominee worden? Zelfs dat is voor veel mensen van nu al geen vraag meer. Simpelweg omdat ze niet weten wat een dominee is, laat staan doet. Onze oudste zoon, docent geschiedenis, vertelde in de bovenbouw van het VWO dat hij zoon is van een dominee. Reactie: ‘Wat is dat in godsnaam?’ Hoog tijd dus om meer aan de weg timmeren. Met de boodschap dat het het allermooiste beroep is!

Door: Wim Jansen

Tyrannosaurus?
Zelf heb ik ook wel te maken gehad met die onwetendheid aangaande mijn beroep. Nog niet zo lang geleden moest ik worden geopereerd. Vanaf de verkoever werd ik opgehaald door de assistent anesthesist om naar de OK gereden te worden. Zij praatte honderduit. En liet zien hoe het kerkelijke jargon een Fremdkörper in onze samenleving is geworden.

Omdat zij mijn bed duwde hoorde ik haar stem boven mij achter mij.
‘Wat voor werk doet u?’
Ik aarzel altijd als me dit wordt gevraagd. Bij ‘dominee’ schieten sommige mensen in een kramp en zien een eng, zwart monster voor zich. Maar bij ‘predikant’ heb je weer een ander probleem, zoals ook nu bleek.
‘Ik ben predikant… maar ik ben ook heel mijn leven do…’
Docent geweest – wilde ik zeggen, maar ze gunde me de tijd niet, zo verbijsterd was ze.
Predikant??? Hoe bestaat het? Dat hoor je niet vaak meer. Nee maar, predikant…. Het is wel heel lang geleden dat ik die gezien heb.’
Nu was ik verbijsterd. Waaraan dacht ze in Godsnaam bij dat woord? Een tyrannosaurus? Ik verkeerde niet in de omstandigheden om het uit te leggen. We draaiden reeds de koude OK binnen, waar andere groengemutste mannen en vrouwen rond de operatietafel wachtende waren.
‘Nou, dan zie je er nu weer eens een!’ kraaide ik nog monter – en ik maakte ook nog mijn zin af:
‘Maar ik ben ook docent geweest.’
‘O ja? Wat voor lessen gaf u dan? Prediken?’
Ondanks het niet zo blijde vooruitzicht dat mij streelde – de anesthesist en de chirurg traden reeds binnen met geslepen messen – schoot ik in de lach.
‘Ze noemen dat meestal levensbeschouwing.’
Ze antwoordde niet meer want ging over op de te verrichten taken door allerlei dingen aan te sluiten op mijn lichaam, predikant of niet.
‘Welterusten’, zei ze nog, vlak voor ik de koude vloeistof in mijn aderen voelde stromen. Het was haar eerste woord dat recht deed aan mijn werkelijkheid.

Levenselixer
Ik geniet er nog dagelijks van tyrannosaurus te zijn. Ondanks mijn emeritaat en leeftijd, 74 jaar, en een ongeneeslijke ziekte onder de leden ga ik nog met veel plezier voor in zondagse vieringen en zelfs uitvaarten, schrijf columns en boeken, houd lezingen, en voer wandelgesprekken met mensen. Een jongere, nog fulltime aan het werk zijnde collega stelde onlangs met verbazing vast: ‘Jij hebt het drukker dan ik.’ En een hoorder in een viering sprak me aan op mijn volle agenda: ‘Word je daar niet vreselijk moe van?’ Voor de zoveelste keer hoorde ik mezelf antwoorden; ‘Nee, het geeft me energie.’

Het verbaast mij zelf ook. In deze fase onderga ik chemokuren die, let wel, mij niet zullen genezen, maar hooguit mijn leven met kwaliteit verlengen. Al jaren ben ik een vogel voor de kankerkat en nu en dan, als een zoveelste kuur is uitgewerkt, heb ik mijn perioden met pijn en ziekte. En toch, zodra ik mij weer wat beter voel, komt er een ongelooflijke energie vrij. Een energie die een stroom van creativiteit en productiviteit teweegbrengt.

Het is moeilijk uit te leggen aan mensen wat mij nu precies gaande houdt. Ik weet alleen dat het groter en sterker is dan ik. Het is als een gloed diep in mij. Of, om het met Van Gogh te zeggen: ‘Ik heb een vuur in mij.’
Het is mijn levenselixer. Het maakt dat ik de dingen die op mijn weg komen met heel veel gemak, plezier en enthousiasme doe. Dat ik ook terugkijkend niet anders kan dan constateren dat ik het allermooiste beroep ooit heb gehad, juist omdat het een roeping is.

Pastoraat rode draad
Waarom noem ik het – zo zwaar – een roeping? Omdat je er wel een beetje gek voor moet zijn. Omdat je bevlogen moet zijn door iets dat groter is dan jij en dat tegelijk voor velen onzichtbaar is.

Je kiest ervoor om je bezig te gaan houden met iets zonder aantoonbaar maatschappelijk nut. Je maakt er je werk van om samen met anderen op zoek te gaan naar zoiets als God. Kan het abstracter? Nee, maar tegelijk kan het niet concreter, want je ontmoet zoveel mensen met een diep en helder verlangen naar de ervaring van volkomen liefde. Meestal in crisissituaties waarin dat verlangen ook levend en urgent wordt.

Toen ik met emeritaat ging, in 2015, heb ik omgekeken naar mijn werk als docent en dominee, of liever: pastor. Een groot deel van mijn arbeidsleven ben ik in die twee sporen werkzaam geweest. In beide was ik theoloog. In mijn boek Dominee zoekt God heb ik de pastorale dimensie beschreven. Die is breder dan over het algemeen wordt gedacht.
Het is niet voor iedereen hetzelfde – namelijk afhankelijk van welke prioriteiten je stelt –  maar mijn werk als dominee bestond uit de pijlers:
Bezoekwerk, gesprekken, thuis en in ziekenhuizen
Voorgaan in de vieringen, liturgie en preek
Rouw en trouwdiensten en daarbij behorende begeleiding.
Vormende kringen, leerhuizen, gespreksavonden
Stiltekring, meditatie, kloosterweekends.

Rode draad in al die activiteiten was de pastorale benadering, namelijk in de vragen:
Hoe kan ik mensen inspireren om kwaliteit, diepgang en vuur in hun leven te brengen?
En hoe kan ik hen tot hulp zijn in grote levensvragen, zorgen, ziekte en lijden?
Die vragen zag ik altijd weer voor me in al mijn werkzaamheden. Tijdens het schrijven en houden van mijn overdenkingen: preken heb ik altijd beschouwd als pastoraat. In de gesprekken bij mensen thuis, in mijn spreekkamer, al wandelend, of in instellingen. In mijn opzet en leiden van kringen. In de formuleringen van gebeden, de keuze van liederen en de opbouw van mijn liturgie. In het oefenen van de stilte, meditatie, de gesprekken daaromheen. In alles was pastoraat mijn uitgangspunt.

Waaruit bestond nu de vreugde in dit werk?

De vreugde van het ‘God zoeken’
Voorin Dominee zoekt God heb ik een opdracht geschreven: Voor allen die mij toelieten in hun leven. Dit voorrecht is zonder meer een bron van vreugde. Dat je aanwezig mag zijn op de brandpunten in de levens van mensen. Waar de diepste, persoonlijke gevoelens en gedachten opborrelen en zichtbaar worden voor jou. Daar spreekt een vertrouwen uit dat je alleen maar dankbaar stemt: dat ik dit doen mag! Dat mensen jou toelaten in die cruciale fase van hun leven.

Daarbij hoort, wat ik altijd noem: het ‘afvoerputje’ zijn. Het beeld viel mij in toen een vrouw van middelbare leeftijd, die mij nog niet kende, mij de sores van haar gezin vertelde, zichzelf plotseling onderbrak en zei: ‘Ik zit dat maar aan jou te vertellen, maar jij kunt hier ook niks mee…’ Waarop het ineens in mij opkwam, waartoe ik op aarde ben: ‘Daar ben ik nou juist voor. Beschouw mij maar als het afvoerputje waarin je alles dumpen kunt, zonder er ooit nog iets over te horen.’
Ik heb het allemaal mogen doen, in alle gebrekkigheid. Afvoerputje zijn. Ruimte zijn waar mensen in mogen leeglopen. Zich leeg mogen schelden en vloeken en huilen.

De grootste vreugde is misschien toch het samen zoeken naar het ultieme, het overstijgende, het licht dat we allemaal in onszelf  ervaren. Wat de lichtdichter Hans Andreus in zijn Laatste gedicht – een gebed! – noemde: ‘dat licht, van mij, van jou…’ Dat het je werk mag zijn om je daarmee werkelijk de hele dag bezig te houden! Het onbenoembare, dat in de maatschappij nauwelijks een rol lijkt te spelen, maar dat tegelijk je diepste en krachtigste inspiratiebron is. Waarvan Etty Hillesum zegt: ‘Dat noem ik God.’ En haar doet uitroepen: ‘Je hebt me zo rijk gemaakt, mijn God!’
Ieder mens heeft het in zich. Het is zo spannend om een eind met mensen op te lopen in de zoektocht naar die innerlijke rijkdom. Daar ook een beetje in te mogen gidsen.

Terugkijkend op mijn leven kan ik zeggen dat ik voor veel mensen een verschil heb kunnen maken. Dat ik net dat inkijkje mocht geven dat iemand nodig had op dat moment. Dat ik mensen mocht helpen om die ene stap te zetten die ertoe deed. En dat ik nu en dan, ja, een tipje mocht oplichten van de sluier over het Godgeheim. Over, opnieuw Hans Andreus: ‘het licht – of hoe dat heet.’

Naast deze inhoudelijke privileges noem ik ook nog het praktische voordeel van dit werk. Namelijk dat je als een kleine zelfstandige opereert. Dat impliceert de vrijheid om zelf je werk in te delen zoals het jou het beste uitkomt. Ik vond het heerlijk om zo de dag door te zwerven van de ene zich aandienende prioriteit naar de andere, door jou zelf bepaald.

Onvrede en neergang
Is het dan alleen maar ‘halleluja’ om dominee te zijn? Poets ik ze nu weg? De voetangels en klemmen? Zoals: de vele burn outs, de conflicten in gemeentes, de werkdruk, de hete hoofden koude harten juist in de kerk, het glazen huisje? Een beroemde dominee uit mijn jeugd, Okke Jager, schreef over het ambt: ‘Elke zichzelf respecterende dominee moet minstens één keer de neiging hebben gehad om de lier aan de wilgen te hangen…’
Anders gezegd: het is niet vanzelfsprekend, dominee zijn, je moet er innerlijk mee samenvallen. En dat gaat nooit zonder slag of stoot. Ik ben zelf wel twee keer uit het ambt gestapt uit onvrede met de kerk. En toch heb ik het daarna weer omarmd, vond een weg tussen de voetangels en klemmen – en ben het gaandeweg als het mooiste beroep gaan ondervinden.

Een negatief aspect is ook de neergang in de kerk waartoe ik behoor: de vrijzinnige vleugel in de Protestantse Kerk. Een goedbedoelende generatiegenoot zei: ‘Ik heb zo te doen met jullie generatie dominees. Jullie hebben alleen maar terugloop en neergang gekend…’ Tot zijn verbazing antwoordde ik: ‘Ik had het niet anders gewild. Juist die volle kerken van de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw hadden mij achterdochtig gestemd!’

De glorie van de kleine cellen
Als vrijzinnig voorganger word ik niet verwend met volle kerken, blakend van jeugd en vitaliteit. Ook als ik voorga in ‘gewone’ PKN-kerken signaleer ik krimp en het ontbreken van jeugd. Maar dat ontmoedigt mij niet. Integendeel, voorgaan geeft mij energie. En ik merk dubbel en dwars dat deze energie ook mijn hoorders bezielt. Juist het voorgaan in zo’n kleine gemeenschap stemt mij vrolijk.
Dat heeft allereerst te maken met de eigen bezieling. Het gaat niet om mij, maar om wat mij bezielt. Ik wil ten volle inzetten bij datgene wat we vanuit de tradities – want niet alleen de christelijke traditie – te bieden hebben. Dat is een radicaal leven vanuit de Liefde. Dat is het universele GROTE ENE, dat mij nog altijd in vuur en vlam zet. En dat in deze verschrikkelijke, kille wereld niet genoeg geleefd, beleefd, verkondigd en bezongen kan worden.

Dat ENE is geen tyrannosaurus. Het overstijgt alle kerkelijke vormen en christendom en überhaupt alle religie, maar tegelijk bieden die alle nog wel symbolen en metaforen om het tot uitdrukking te brengen. Ook als de kerk een vergrijsd, gemarginaliseerd groepje schipbreukelingen lijkt. Lijkt – want dat zijn ze bepaald niet. Ik proef daarentegen zelfbewustzijn, vrijheid, zelfstandig denken en ja, jeugdig elan.

Vaak als ik voorga in weer zo’n bescheiden gezelschap verontschuldigt men zich van te voren: ‘We zijn maar met een klein kluppie, hoor…’ Met alle liefde probeer ik dit schaamtegevoel weg te nemen door te zeggen: ‘Het is fijn om hier voor te gaan. Het zijn de kleine cellen als deze die van grote betekenis kunnen zijn, juist voor een samenleving die alleen maar geilt op getalsmatig succes.’
Dat laatste formuleer ik dan netter, wees gerust. Maar ik bedoel het wel zo. En nee, niet om van de nood een deugd te maken, maar omdat ik ervan overtuigd ben dat ‘het ENE’ beter af is in de marge dan in het brede, succesvolle centrum. Dat de parel beter bewaard wordt in de kleine cellen dan in de stampvolle, vitale geloofsgemeenschappen.
Ze zijn glorieus, die kleine cellen van stilte, Liefde, bewustwording. Ik ben altijd weer aangenaam verrast door de sprankelende mensen die ik er aantref.

Theoloog, pastor, predikant, dominee. Geloof in wat je inspireert. Geloof in wat je doet. En laat je niet meeslepen door de macht van het getal. Stel er een eer in dat je tot de minderheid behoort. En koester je prachtige beroep dat een roeping is.
Mocht het in de toekomst uitsterven, dan moet het, wellicht in een andere setting, opnieuw worden uitgevonden.

Over Wim Jansen
Wim Jansen (1950) is theoloog, schrijver en dichter. Hij is emeritus predikant van Vrijzinnig Delft en de Vrijzinnige Koorkerkgemeenschap in Middelburg en was ook lange tijd werkzaam in het onderwijs, met name aan de Hogeschool Zeeland. Op zaterdag 30 maart werd zijn nieuwe boek Telkens een lichtkring dieper gepresenteerd in Vlissingen. Zie voor achtergronden en eerdere publicaties zijn website www.wimjansen.nu.

Deel dit bericht:

magnifiercrossmenu